Politieke beeldvorming en Economisch Beleid

pak je waarde duits

Iedere regering zal bij de presentatie van welk voorgenomen beleid dan ook een ieder van redelijkheid en de juistheid van de ingenomen standpunten en daaruit voortvloeiden beleid willen overtuigen. Uiteraard worden daarbij welgevallige argumenten sterker beklemtoond dan de minder sterke kanten van de beleidsvoorstellen. Het op een politiek gunstige manier beïnvloeden van het proces van beeldvorming van beleid, het impression management, is een in onze democratie bestaand recht van beleidsverantwoordelijken. Beleidsvoornemens mogen in de presentatie ook eenvoudiger worden voorgesteld dan ze zijn, omzo de kiezer in staat te stellen zich een oordeel te vormen zonder zich tot specialist te behoeven ontwikkelen.

We mogen echter niet de fout maken met zgn pakkende voorbeelden, de verpletterende juistheid van het voorgestelde beleid te bewijzen terwijl die voorbeelden, hoewel beeldend en op het eerste gezicht juist, niet correct zijn. Dat is misleiding.

Als voorbeelden van wat net nog kan en wat niet meer kan wil ik de argumenten aanhalen die ‘Brussel’ en ook de ministers van financiën gebruiken ter verdediging van het beleid gericht op vermindering van de financieringstekorten van de overheid en het halen van de zgn 3% norm.

Het eerste argument is doorgaans dat de met de toenemende overheidsschuld verbonden toenemende rentebetalingen moeten worden voorkomen omdat wij op deze manier lasten op de schouders van toekomstige generaties schuiven en omdat deze rentebetalingen als een molensteen aan de overheidshals zouden hangen.

Mijn voorbeeld van een, hoewel wervend, maar principieel onjuist voorbeeld is de analogie tussen het huishoudboekje van de overheid en het huishoudboekje van een willekeurig gezin bij het ‘verkopen’ van het beleid.

Eenzijdig of onjuist?

Het eerste voorbeeld is niet fout maar wel eenzijdig en ‘geframed’. De burger zal misschien een parallel trekken met gestegen woonlasten waardoor hij er maand minder over houdt. Aarom is dit voorbeeld eenzijdig? Waar betaald wordt is er ook een ontvanger. We moeten  niet vergeten dat die rente door de overheid aan personen of instanties (institutionele belggers bijvoorbeeld) worden betaald die overheidsobligaties hebben. De suggestie dat de hogere rentelasten van de overheid de nationale koek verminderen is niet zonder meer juist, zeker niet in Nederland waar een groot deel van de overheidsschuld door Nederlanders is gefinancierd. Veeleer wordt de dan de overheidskoek door de rentebetalingen wat kleiner en de particuliere koek groter.

Het is veel beter om de rentebetalingen van de overheid als een negatieve belasting te zien: wat de een minder te besteden krijgt, krijgt de ander erbij. Pas wanneer overheidstekorten in grote mate door buitenlanders zouden zijn gefinancierd, pas dan zouden rentebetalingen van de overheid de nationale koek verminderen.

Nu het tweede voorbeeld, de analogie tussen het overheidshuishoudboekje en dat van u en mij. Om toe te lichten waarom deze analogie echt fout is moeten we een uitstapje maken naar het verschijnsel ‘economische kringloop’. Ik doe dat met een praktisch voorbeeld.

Gebruiken we als beeld de bakker die 200 broden bakt en deze verkoopt voor euro 2,= per stuk. Laten we aannemen dat de bakker daarvoor voor euro 100,= ingrediënten verbruikt (meel, boter, etc) die hij van zijn buurman heeft gekocht. Als resultaat van inspanningen ziet de bakker de waarde van de beschikbare producten in dit voorbeeld met euro 300,= toenemen. We begonnen met euro 100,-ingredienten en eindigen met euro 400,= brood. Het product is dus euro 300,=. Nadat de bakker zijn buurman heeft betaald houdt hij in principe euro 300,= over.

Uiteraard is de werkelijkheid wat ingewikkelder maar we kunnen het beeld zonder problemen toepassen op Duitsland of Nederland. We produceren, importeren om te kunnen produceren, en exporteren om onze importen te kunnen betalen.

De economische kringloop bestaat nu hierin dat met het gevormde inkomen precies de productie kan worden gekocht. De bakker en de buurman van de bakker die de ingrediënten leverde, kunnen samen precies voor euro 400,= brood kopen. Dit laatste zullen de bakker en de buurman niet doen. Nederland en Duitsland doen dit macro-economisch grosso modo wel.

Echter, de bakker verkoopt alleen alle brood als het gevormde inkomen ook geheel wordt besteed. Besparingen leiden tot gedwongen voorraadvorming bij de bakker, hij kan zijn broden niet kwijt, met als vermoedelijk resultaat dat hij de volgende keer minder broden bakt.

Het kringloop-karakter van de economie uit zich hierin dat wij eerst produceren en vervolgens het in dit productieproces gevormde inkopen gebruiken om de geproduceerde goederen aan te schaffen.  Dat loopt precies rond. In de praktijk echer sparen we ook en gebruiken we ons inkomen maar gedeeltelijk. Misschien geldt dit niet voor iedereen. Voor de gehele economie in Nederland en Duitsland is dit wel zo.

Wat betekent dit nu voor producenten wanneer we terugdenken aan de economische kringloop? Besparingen betekenen voor hen dat zij hun productie niet helemaal af kunnen zetten op de binnenlandse markt. Dit impliceert voor de producent gedwongen voorraadvorming in de mate dat ze de stagnerende omzet niet kunnen compenseren met behulp van importvervangende binnenlandse afzet en export.

Als producenten dit binnenlandse spaarlek niet op die manier kunnen compenseren ontstaat voorraadvorming. Dit leidt vermoedelijk tot verlaging van de productie voor de komende periode en dus tot een lager nationaal inkomen: de deflatoire spiraal. Als dan het beeld zich herhaalt, weer een besparingslek en weer productieverlaging ontstaat een benedenwaartse spiraal.

Zouden we op die spiraal reageren met vergroten van onze besparingen om bijvoorbeeld onze financiële onzekerheid de baas te blijven gaan we van kwaad tot erger.

Om zo’n deflatoire spiraal te voorkomen zijn economen het er lang over eens dat de overheid via het aanvaarden van een tekort het verlies aan vraag in de economie als gevolg van particuliere besparingen moet compenseren.  Zo vermijdt je een bestedingslek en blijft gedwongen voorraadvorming bij bedrijven uit.

De overheid moet dus een tekort hebben om het particulier spaaroverschot te compenseren. Dta is echt een andere situatie dan bij u of mij thuis. Die huishoudboekjes kunnen niet zomaar worden vergeleken.

Duitsland en Nederland hebben trouwens al jaren een macro-economisch spaaroverschot. Dat maakt het terugdringen van het financieringstekort van de overheid macro-economisch in feite tot non thema.

Overheid als ondernemer

Als een bedrijf geld leent om een goede investering te doen met een hoog rendement staan we doorgaans te juichen. Waarom doen we dat niet als de overheid het zelfde doet. Investeringen in infrastructuur, of in onderwijs of zorg, (water wegen lucht) zijn doorgaans buitengewoon rendabel.

Uit onderzoek blijkt bijvorbeeld  ook dat waar een goede culturele infrastructuur is meer geld verdiend wordt. Je moet dus bij het overheidstekort niet alleen kijken naar de omvang, maar ook wat er met het geld gedaan wordt, hoe groot de opbrengsten zijn en waar die opbrengsten naar toe gaan. (zie ook eerdere KM ). Plotselinge verhoging van schoolgeld, de duurdere bibliotheek of de tol op de autowegen, het doet toch wel zeer als je die opeens zelf moet betalen. Toch?

Tot slot.

De bepaling van het toegelaten overheidstekort, resulterend in de Brusselse 3% norm is een politiek besluit. Dat ontslaat ons niet van de plicht te begrijpen wat we macro-economisch aan het doen zijn en wat soms zo logsich lijkt het bij nadere beschouwing niet is. Beeldende voorbeelden om het beleid te verkopen zijn prima. Maar ze mogen niet fout zijn. Dat is misleiding.

—————————

Bronnen:

Oorspronkelijk gepubliceerd in:

Politieke beeldvorming en Economisch Beleid, augustus 1984, blz 1037-1041 (vervolg scan vanaf  blz 12)

Markt ohne Grenzen , oder….?, ein Kommentar, Kulturmanagement, nr 83, Oktober 2013, Seite 20-22, www.kulturmanagment.net

Leave a Reply