Internet creëert een eigen perspectief.
Uitzichten voor het wetenschappelijk onderwijs in de internettijd
Internet en wetenschap: Wetenschap 2.0
“Alle informatie, uit welke bron dan ook, is digitaliseerbaar, meetbaar, transporteerbaar en oneindig vaak dupliceerbaar”. Dit is het “paradigma” van de digitale wereld, gedreven door het web.
Bedrijven zijn volop bezig zich aan te passen aan deze nieuwe “condition technologique” en zoeken nieuwe manieren om geld te verdienen. Ze herdefiniëren hun business en passen strategie en de inrichting van de onderneming aan. Ook u en ik zullen als lid van diverse fysieke en virtuele communities onze weg moeten leren vinden binnen die digitale wereld. We organiseren tegenwoordig zelfs personeelsfeestjes via het web. Bij de overheid en de medische zorg het zelfde beeld. Stap voor stap wordt de mogelijkheid van het web geïntegreerd in ’s lands bestuur: e-government. De digitale wereld dringt door in de staatsinrichting, de strafrechtspleging, de manieren waarop de politie boeven vangt of de manier waarop de Staat met u via het burgerservicenummer communiceert.
Steeds gaat het om de vraag wat wel en niet mag op en met het web. Wilt u bijvoorbeeld dat alle zorgverleners kunnen zien wanneer u zich hebt laten steriliseren? Even niet opletten en dat is wat gaat gebeuren met het elektronisch patiëntendossier. De impact van digitalisering zal nog veel indringender zijn dan we ons nu al beginnen te realiseren denk ik. Die impact betreft niet alleen de business arena, de manier waarop we markten en consumenten segmenteren, de manier waarop we zaken doen, de manier waarop we organisaties en financiële markten inrichten en de manier waarop we als mensen elkaar weten te vinden. Het lijkt wel een onontkoombare ‘total makeover’ van de manier waarop we de politiek, ’s lands bestuur en het ondernemen vormgeven.
Waar overheid, bedrijfsleven en individu zich aanpassen komt de vraag op hoe de aanpassingen van het wetenschappelijk bedrijf en het wetenschappelijk en hoger onderwijs eruit gaan zien. Wat doet het web met de manier waarop we wetenschap bedrijven, met het begrip wetenschappelijke kennis en met de manier waarop het wetenschappelijk bedrijf is georganiseerd? Hoe gaat het onderwijs zich ontwikkelen? “Wetenschap 2.0” levert bij google nog niet veel op. Wordt die vraag naar wetenschap 2.0 gesteld? Is er een begin van een antwoord zichtbaar?
Een eventuele ‘total makeover’ van de wetenschap, wetenschap 2.0, betekent denk ik in de eerste plaats een hernieuwde aandacht voor waarden en normen in de wetenschapsarena. Immers: geen groei zonder wortels. Wat zijn dan onze waarden als wetenschapper? Heeft het vernetten van onze wereld gevolgen voor die waardeoriëntatie met internet als drager van een nieuw soort collectieve intelligentie? Hoe zit het met het eeuwig durende spanningveld tussen macht en wetenschap in de digitale wereld? Concreter: Komt de wetenschap ook terecht in een ‘kijkcijfer cultuur’, al noemen we dat hier anders en wordt dat verhuld in ondoorzichtige subsidieregelingen, benoemingen en verstrekkingen? Hoelang kunnen we nog volstaan bij het schrijven van een academisch proefschrift dat het in feite alleen toetst of u het ambacht van wetenschapper beheerst, met al zijn ‘evidence-based‘ voor-webse conventies. Gaat het in de huidige wetenschapspraktijk eigenlijk niet echt om de inhoud maar wordt onder het mom van wetenschappelijkheid vaak op een sociaal wenselijke en voor betrokkenen ‘prettige ‘ inhoud gestuurd? En waardoor in feite heel veel ruimte voor conventionele ideologie in stand wordt gehouden? Hebt u wel eens een proefschrift gezien waarin het gedachtegoed van de promotor onderuit is gehaald?
Hoe ziet een proefschrift eruit in de digitale tijd? Verandert het wetenschappelijk proces? Verandert het resultaat? Verander het internet het ambacht van ‘scholar’?
Er is momenteel een begin van discussie zichtbaar over een wetenschap 2.0, voorbij de ratio, die naast objectieve kennis vanuit het rationeel wetenschappelijk wereldbeeld ook subjectieve kennis en onze innerlijke wereld en intuïtie integreert in de wetenschappelijke methodologie waarop we naar de werkelijkheid kijken. Doet u daaraan mee? Bent u betrokken?
De thans gebruikte wetenschappelijke conventies stammen van de tijd voor het web. Hoe tijd vast zijn die? Moet daar niet eens naar gekeken worden? Hebben we niet in feite conventies die stammen uit de cultuur van de gedrukte media terwijl we doen alsof het pure tijdloze wetenschappelijke codes zijn. Nieuwe wetenschappelijke benaderingen dienen zich aan. ‘Quantified Self” is er een prachtig voorbeeld van. Die methode is er op gericht patronen te ontdekken, bijvoorbeeld rond het thema ‘voedsel en gezondheid’ in de ontstellende hoeveelheid informatie, big data, die via het internet dagelijks beschikbaar komt. Niet causaliteit maar correlatie is maatgevend.
Ik hoop zelf dat individuele competenties en de eerlijke en integere manier waarop iemand naar eigen wetenschappelijke activiteit kijkt en hier over communiceert steeds meer bepalend zijn voor zijn succes. Authenticiteit en geloofwaardigheid in het wetenschappelijk bedrijf zijn voor mij doorslaggevend en dienen dus opnieuw een volwaardige plaats in het curriculum te krijgen.
In de digitale wereld is het veel gemakkelijker en goedkoper om als wetenschapper of student nieuwe netwerken over wetenschappelijke disciplines heen te vormen om geïnspireerd en verbonden met de omgeving vanuit een nieuw gezichtspunt en de bredere context nieuwe initiatieven te starten. Internet helpt om ‘collectieve intelligentie’ rond een bepaald thema te organiseren. Dat vraagt wel om onderzoekers en studenten die hun wetenschappelijke activiteit in een groter geheel durven plaatsen en verantwoordelijkheid durven nemen voor de bredere context. Ik hoop dat studenten deze context zullen opzoeken en deze grensoverschrijding in de opbouw van hun studie,presencing, zullen afdwingen. Een kwestie van verantwoordelijkheid nemen denk ik.
Gaat het web voor fundamentele shifts in de wetenschappelijke aanpak en dito onderwijs zorgen? Wat is dan de impact van het web op het wetenschappelijk bedrijf? En komen die veranderingen als een golf over ons heen en laten we ons overspoelen? Of surfen we op de toppen van de golven mee en bepalen zelf onze koers? Bestaat er een wetenschap 2.0? En zo ja, hoe ziet die er dan uit? Ik hoop dat wetenschappers in de 21e eeuw er voor kiezen aan menselijkheid bij te dragen! ‘Beyond statistics contributing to the human age’.
Hoe zit het met u?
Bent u, als student, docent of als manager van een onderwijsinstelling, toe aan het internet en social media? Ziet u de mogelijkheden en gebruikt u die ook? Hebt u een beeld van waar het onderwijs heen gaat? Hebt u wel eens op een rijtje gezet hoe internet uw onderwijsleven verandert? En bent u aan zet of laat u het gebeuren?
Vraagsturing met concrete maatregelen, bijvoorbeeld via het rugzakje met geld dat iedere student krijgt en waaruit hij of zij het eigen studieprogramma zelf kan samenstellen en financieren wordt nu al steeds vaker toegepast. Het is dus urgent voor de docent en de onderwijsinstelling bovenaan het lijstje van de student te staan. De student heeft immers nu de keus. Hij kan kiezen tussen A-onderwijsinstellingen en B-onderwijsinstellingen. En tussen A-docenten en B-docenten. U als docent moet dus veel meer dan vroeger ‘interessant’ zijn voor de student. Die keus lijkt er steeds meer aan te komen en dan is het afgelopen voor de docent dat hij of zij vanzelfsprekend studenten in de les krijgt. Dit spel gaat beginnen. In Nederland is dat al begonnen.
Het is ook urgent voor de student dat hij weet wat hij wil. Als er gekozen moet worden moet u wel weten wat u wilt en waar uw talenten liggen.
Internet is meer dan e-mail, shoppen, chatten, daten en zoeken. Het kan als driver van sociale innovatie doel, inrichting en wellicht niveau van het onderwijs veranderen. Internet dwingt bijvoorbeeld instellingen na te denken over management en control, over marketing & sales, operations, inkoop en werving & selectie. Internet creëert niet alleen een openbare hitparade van bedrijven en ziekenhuizen. Ook uw onderwijsinstelling, universiteit of anders moet eraan geloven. Of u dat nu leuk vindt of niet. Daarnaast creëert internet nieuwe vakken en nieuwe skills die u wel of niet kan besluiten te leren of studeren.
Internet betekent presence management: hoe wilt u als docent dat uw studenten u bereiken en wat willen uw studenten zelf? Bellen, mailen chatten, sms, videoconferencing, WhatsApp-en? Komt de student straks nog naar u toe, of zult u zich moeten presenteren als iemand die voor een student waardevol kan zijn? Studenten zullen een deel van hun opleiding zelf bepalen. Die brede keuzemogelijkheden gelden ook voor de minors en mastertrajecten. U kunt een briljante docent zijn met een fantastisch vak, maar als studenten dat niet weten, bent u weg. Hoe gaat u als docent dus uw personal marketing regelen? En hoe vinden ze uw briljante vak? Het gaat om interactie. Daarbij komt dat studenten geen zin hebben om in de ingewikkeldheid en regeltjes van grote onderwijsinstellingen te worden opgesloten. Zij kiezen rücksichtslos voor het beste aanbod, en het kost ze via internet slechts enkele seconden om vast te stellen of u het beste aanbod voor hen heeft, of niet. Weblectures zijn mooi maar niet genoeg om u te handhaven in de tijd van e-learning. De gemiddelde student houdt de aandacht 8 minuten vast. Weblectures missen interactie en kunnen hooguit een deel van de oplossing zijn. De docent zal dus niet alleen over de inhoud moeten nadenken van zijn colleges maar des temeer over de manier waarop hij die kennis wil overbrengen. Bij wat we nu weten staan daarin twee woorden centraal: gamification en interactie, gamification gedefinieerd als: toepassen van game – mechanics in niet- game omgevingen, hier dus het onderwijs.
Scherper
En dat is nog maar het begin: internationale vergelijkingssites zijn er inmiddels. Het internet dwingt u daarom tot het veel scherper neerzetten van uw aanbod als onderwijsinstelling. U zult zichzelf veel meer dan vijf jaar geleden met ‘buiten’ (collega-instellingen, buitenlandse concurrenten) moeten vergelijken. Uw product komt in de (inter)nationale etalage. Dat betekent dat u zich zult moeten leren beperken tot waarin u echt een topper bent. Internet maakt iedereen dus ook u tot verkoper die zijn waarde moet laten zien. Dat wil zeggen: een goed aanbod in de ogen van de student zowel op het gebied van kennis als van didactiek. Inzicht in de eigen ‘negens’ (talenten) en het vermogen activiteiten los te laten waarin u geen topperformer bent, wordt daarmee een persoonlijke strategische competentie van u als docent en van het management. Dat vraagt groot leiderschap.
Veel mensen, docenten niet uitgezonderd, ontlenen hun veiligheid aan wie hun baas is, of wat hun plek in de organisatie is. Dat zal veranderen. Via internet en andere moderne media kan iedereen met iedereen communiceren. Uw prestaties als docent of manager liggen dus op straat. Uw veiligheid hangt straks dus af van wat u presteert, niet van uw plek in de organisatie. Dat is even wennen, maar schept mogelijkheden voor wie echt iets te bieden heeft. Prestatiebeloning als lonkend perspectief….
Het goede nieuws is dat internet u het perspectief biedt op een ‘maatwerk-leven’ als docent met maatwerk onderwijs voor studenten die voor u gekozen hebben. Geen ‘hard gecodeerde’ gebaande paden van de lesroosters zoals nu, maar uw eigen onderwijs creatie in verbinding met wie u bent. Ú creëert uw eigen perspectief – dus niet uw baas of de minister – als ‘rentmeester’ van uw eigen talenten. Het slechte nieuws is dat u dan wel iets te bieden moet hebben. U dient inzicht in uw eigen aanbod en talent te hebben en daar met focus op te acteren.
Internet veroorzaakt daarmee een beweging waarin onderwijsinstellingen geen vakken/competenties meer vermelden, maar waarin de student definieert wat hij of zij wil leren. Via als het ware trefwoorden, tags, kunnen studenten de bestaande vakken/competenties erbij zoeken, dan wel als maatwerk bestellen. Studenten schrijven bijvoorbeeld, als manier van leren, samen met de docent een boek voor de volgende generatie studenten. Je kunt de student bijvoorbeeld in de rol van TV producent plaatsen en hem concreet een tv programma laten maken. Werkende weg gaat de student dan een heleboel leren. Zijn ervaring en dat wat hij geleerd heeft schrijft hij op en die content is beschikbaar voor de volgende lichting studenten en docenten.
Studenten moeten dus goed nadenken over wat ze willen en waar hun passie en talent zit. Als ze dat niet weten, hebben ze een probleem. Of, een ander scenario, krijgen we een onderscheid in studenten die de vaste productiestraat kiezen (een lesprogramma volgens een vast rooster) en studenten die de regie in eigen hand nemen en in zelf gevormde groepen hun onderwijs organiseren? Wordt dit het verschil in kwaliteit van de instellingen voor hoger onderwijs?
Internet vergroot alles uit
Hoe gaan onderwijsinstellingen er in deze situatie uitzien? Is er nog plaats voor overhead gedreven bureaucratische instellingen? Dit type organisatie hoort bij stabiele specialistische en overzichtelijke ‘productiestraten’. Maar de markt is niet stabiel. Studenten en het beroepenveld veranderen. Snelheid, flexibiliteit en nieuwe samenwerkingsvormen vormen de trend. Dat betekent voor onderwijsorganisaties dat zij flexibel in kleine resultaatgerichte teams met de beste docenten in steeds wisselende samenwerkingsvormen op de vraag van de student, de markt moeten reageren, willen zij de goede student als klant kunnen behouden.
Dat betekent ook heel praktisch dat onderwijsgebouwen er anders uit gaan zien. Veel minder klassen en veel meer zoals de Google office met veel self-service als grondtoon.
Wat voor u als docent geldt, geldt straks voor alle professionals. De vergelijkbaarheid wordt groter en zal belangrijk zijn om in netwerken van peers te opereren om de eigen sterke punten met die van anderen aan te vullen, om zo een sterk aanbod naar de snel veranderende markt in stand te kunnen houden. De les: focus op uw talenten en zorg dat u bekend bent bij anderen. Doe dat door concreet resultaat te leveren met uw onderwijs en door uw ‘markt’ op orde te brengen. Internet dwingt docenten, studenten en instellingen in toenemende mate vorm te geven aan hun eigen keuzes. Internet vergroot alles uit.
In deze wereld is er geen ruimte voor onnodige bureaucratische complexiteit, en geldverslindend gebrek aan samenwerking die de instelling onmiddellijk uit de markt prijst. Het talent om talent te zien, het vermogen projectleider van je eigen carrière te durven zijn, en het vermogen om samen met anderen doelgericht te werken zijn – meer nog dan nu – kerncompetenties voor het onderwijsveld en voor de professionals die wij opleiden.
En op welke termijn zullen we deze ontwikkelingen aan den lijve ervaren? Vijf jaar, drie jaar? Korter? Langer? Al met al een formidabele politieke, onderwijskundige en, vergist u zich niet, een persoonlijke uitdaging!
Het leraarschap in de internettijd
De impact van digitalisering op de leraar en het leraarsberoep, op het curriculum en op de organisatie van onderwijsinstellingen valt niet te onderschatten. Achterblijven als land, en zeker als Nederland, is geen optie in ‘the war for talent’ op de arbeidsmarkt. Hier de praktische contouren van een digitaliseringsaanpak die geen geld kost en waar je vandaag mee kan beginnen.
Natuurlijk zal het leren met internet altijd een combinatie blijven van inhoud, een helder pedagogisch model en van technologie waarbij die technologie factor waarschijnlijk de snelst veranderende is van de drie. Maar rucksichtslos alle ervaring overboord gooien van het verleden is onzin. Veel van wat van waarde was in het universitair onderwijs blijft van waarde. Alleen al de vraag wat blijft en wat verandert is alleen al een onderzoeksgebied in zichzelf.
Trend: De leraar wordt belangrijker
De ‘leraar’ wordt met het digitaliseren van het onderwijs alleen maar belangrijker denk ik. Wellicht dat de docent zich nu bedreigd voelt omdat de student zich buiten zijn of haar leraar om informeert via het internet. Dat zal ook wel zo blijven, de dokter heeft hier trouwens ook last van omdat de mondige patiënt via het internet veel beter geïnformeerd is dan pakweg 10 jaar geleden. Maar ik zie dit als een tijdelijk effect.
Even een parallel. Toen SPSS, een software pakket ten behoeve van statische analyses, uitkwam in de jaren ’80 voelden de statistici zich bedreigd omdat zij vreesden overbodig te worden. Het tegenovergestelde bleek op den duur waar. Uiteraard werden de routineklussen overgenomen door het programma, maar door SPSS moest je wel beter worden in je vak. En voor degenen die die stap hebben gezet en zich verder hebben ontwikkeld is de baan alleen maar leuker en rijker geworden.
Voor het hoger onderwijs voorzie ik een soortgelijke beweging. De ‘toonladders’ van het vak kun je vaak zelf leren via e-learning. Maar voor het maken van eigen muziek heb je een coach nodig, de leraar 2.0, die je daarin leidt of begeleidt, al naar gelang. Zie je de parallel met competentie gericht onderwijs? De leraar overbodig en de klas uit? Ik geloof er niets van. De besten zullen overigens het web in de klas nooit gebruiken als didactische werkvorm. Die hebben genoeg aan ‘de dialoog’ en ook dat zal nooit veranderen.
Achterlopen is funest
Met het digitaliseren van het onderwijs komen we steeds meer in de wereld van John Lennon terecht: “Life is happening to you while you are busy making other plans”. Voor mij betekent dat concreet: steeds minder grootse plannen maken met lange looptijden en niet wachten tot je alles weet of begrijpt. Gewoon beginnen met kleine aanpassingen, goed luisteren en monitoren of de resultaten de goede kant op gaan en direct stoppen als dit niet zo is. Dit bottom-up prototyping is inmiddels een werkelijkheid voor veel bedrijven. Voor het onderwijs komt het er ook aan.
De onderwijsinstelling moeten goed opletten welke kennis de markt vraagt. Achterlopen betekent verlies aan studenten of dat de student de kennis ‘buiten’ gaat halen en daarbij de school links laat liggen. En dan word je als onderwijsinstelling een accrediteringsmachine. Dat lijkt me niet de bedoeling. Nu de contouren van het effect van internet op het hoger onderwijs zichtbaar worden in Nederland, moeten we die elementen van onderwijsdigitalisering waar we het al redelijk over eens zijn, gaan implementeren. Immers, wie wil glimmen moet poetsen.
Ik noem twee besluiten die we nu zouden kunnen nemen en uitvoeren.
– Digital doing van de docent
We zouden ten eerste in de functiebeschrijving van docenten hun ‘digital doing’ capabilities kunnen expliciteren en er een onderdeel van de planning- en beoordelingscyclus van kunnen maken. ‘Digital doing’: je moet met internet kunnen omgaan net als vroeger met de bieb. Het is ook wel handig als je weet wat begrippen als chatten,swarming en twitteren inhouden. Dit kan door middel van elektronisch toetsen van de kennis, vaardigheden en houding van docenten. De score levert bij wijze van spreken een knip op voor je salarisschaal.
– Ten tweede, ik denk ook dat universiteiten en hogescholen zouden moeten stoppen om te proberen ICT-bedrijven te zijn. Ze hebben allemaal hun eigen websites, studentvolgsystemen, blackboards, salarisadministraties en (e)-HRM-systemen. Waarom? Het brengt de aandacht op de verkeerde zaken en brengt de overhead aan de macht. Bovendien is het nodeloos duur en hindert het de samenwerking tussen instellingen.
Ik zou zeggen: maak een startpagina met instellingen en maak een ICT-cloud, een Cloud.ru, onder regie van een club van verstandige mensen, stop met geldverslindende ICT-implementaties en bundel deze acties op het gebied van de organisatiekant. Aan de productiekant moet je voorop lopen. Laat je daarin vooral ook leiden door wat studenten nodig hebben en in de praktijk gebruiken rond het thema elektronische leeromgeving en digitaal leren.
Als bedrijfsjongen heb ik geleerd dat waar voor de hand liggende samenwerking niet tot stand komt, mensen doorgaans te veel geld hebben. Uiteraard geen opvatting waar je vrienden mee maakt, maar ik zou benieuwd zijn naar wat er gebeurt als je ICT-budgetten zou halveren aan die organisatiekant van ICT en de focus op een gezamenlijk ‘smart grid’ zou richten.
Impact op curriculum
Ook is er de komende tijd veel aandacht nodig voor de impact van internet op de inhoud van het curriculum. Eén van de thema’s in dit verband, direct getriggered door het web, is het ontstaan van nieuwe ordeningen. Nieuwe combinaties ontstaan uit oude vakken. ‘Aardwetenschappen’, zoals in Amsterdam, is er een goed voorbeeld van, een combinatie van aardrijkskunde, natuurkunde, biologie en ongetwijfeld nog andere disciplines. ‘Presencing’ als nieuw woord voor het opnieuw ordenen van bestaande disciplines, en het definiëren van een concreet probleem of situatie binnen een bredere context, zal tot andere classificaties leiden in wetenschap en onderwijs. Ook Business vakken als marketing zijn fors aan het schuiven door de komst van Internet.
Ligt hier een taak voor accrediteringscommissies om dit ‘mee te nemen’ en zijn die hier voor toegerust? Hoe is bijvoorbeeld e-Health opgenomen in het medisch curriculum? Blijven dat hobby’s van de voortrekkers binnen de school of kijken we hier systematisch naar? Hoe zijn deze zaken bestuurlijk belegd?
Deze ontwikkeling betekent bijvoorbeeld ook dat accreditatie commissies waarschijnlijk anders toegerust moeten worden met kennis en ervaring. Zij moeten niet alleen in staat zijn de huidige situatie met een verleden te vergelijken waarin de dingen goed gingen. Zij moeten de huidige situatie ook kunnen evalueren tegen een verwachte toekomst en conclusies kunnen trekken met betrekking tot de toekomstvastheid van het aangeboden onderwijs.
In Nederland zal met name het begrip ‘contact-uur’ herijkt moeten worden. Is skypen met je docent contact? Op dit moment in Nederland niet en daardoor stagneren als het ware veel e-learning omdat zo’n nieuw opgezet curriculum niet aan de formele vereisten van onderwijs voldoet mbt contact uren. Op het moment dat skypen wel gezien wordt als contact is dat probleem opgelost. Een kwestie van tijd denk ik.
Ik ben er zeker van dat consilience, infographics en bronnenonderzoek over de huidige wetenschappen heen disciplines van de toekomst zijn. Consilience, een term uit de filosofie, is het vermogen om patronen uit het ene domein toe te passen in een ander domein, bijvoorbeeld de stromingswetten uit de natuurkunde gebruiken om verkeersstromen uit te rekenen en wegen te dimensioneren. Infographics gaat over het in heldere figuren weergeven van de kern van een complexe inhoud. Bronnenonderzoek, over de huidige disciplines heen, wordt niet alleen een opgave maar zal ook veel meer dan nu mogelijk gemaakt moeten worden via slimme ordeningen van informatie, de zgn grondordeningen of tg saurussen. Dataficatie, de term van Oxford big data guru Mayer-Schoenberger, en algoritmisten die statistische verbanden in grote datasets controleren zijn deel van de toekomst. Big data zijn gericht op correlatie. Daarom is aandacht voor causaliteit, waarom gebeuren dingen?, en inbedding in ethiek in het academisch onderwijs, kortom een academische attitude, van blijvend groot belang.
Tot slot: Ver-staan
Sociale media en internet veranderen onze kijk op de wereld en veranderen (dis) het onderwijs qua inhoud, vorm en doel. Dat is een langzaam, soms hardhandig maar onvermijdelijk proces. Sociale media veranderen onze kijk op de wereld en dwingen af en toe te ver-staan. De condition technologique heeft invloed op ons ontwikkelingsproces en ons proces van identiteitsvorming. Anders staan, nieuwe gezichtspunten innemen en soms even ‘ver’ staan zijn belangrijke uitgangspunten voor academisch onderwijs. Als we blijven staan waar we staan in het onderwijs zullen we wereld niet begrijpen, niet verrijken en leiden we op voor het verleden.
Werkelijk openstaan voor nieuwe gezichtspunten is een van de key competenties van deze tijd en heel belangrijk voor leren. Luisteren blijft de moeder van alle wijsheid en heeft een blijvend belangrijke rol in het onderwijs. Socrates wist dit al. Als je luistert naar iemand probeer dan niet wat gezegd wordt alleen in jouw kraam in te passen. Maar sta er werkelijk open in. Als je alles in jouw frame inpast hoor je eigenlijk niet wat er gezegd wordt. Je doet je gesprekspartner tekort en eigenlijk sta je ook niet open voor andere gezichtspunten. Dat is dus ook geen luisteren. Je leert niets. Echt luisteren wordt (weer) een belangrijk deel van het onderwijs.
In de ‘digital age’ gaat het over het bouwen van ecosystemen. Ons onderwijs zou ons daar op moeten voorbereiden. ‘To share is to gain’.Dat is niet de wereld van respectloos kraslot gedrag, van niet-samenwerkende grote ego’s die alles al weten en die niet in staat zijn hun eigen kritiek te organiseren. Dat is wel de wereld van ver-staan, veel leren, goed luisteren en proberen het goede te behouden. Van machtstrijd naar strijdmacht. Van ‘oud stuurt nieuw’ naar ‘nieuw stuurt oud’. We weten het wel. Niet voor niets worden Ghandi en Mandela zo geëerd.
Het verband met onderwijs? Ik denk dat het onderwijs ons moet voorbereiden op ver-staan en dit ook zelf moet doen. Wij moeten leren om een probleem vanuit verschillende gezichtspunten tegelijkertijd te bekijken. Wij moeten af van het idee dat er altijd een beste oplossing is en dat de oplossing niet altijd door de feitelijke omstandigheden wordt bepaald maar ook door wie jij bent en wat jij wilt, door ethiek en door volgorde. Steeds vaker is het proces van kennisverwerving geen lineair proces, een model geleend van materiele productieprocessen. Steeds meer zullen onderwijsprocessen niet-lineair verlopende dialogen zijn, met vallen en opstaan, waarbij de uitkomst niet van te voren vaststaat. Steeds meer zullen onderwijs en onderzoek teamwork zijn. Wij moeten niet meer voor het verleden opleiden maar voor de toekomst.
Steeds minder bereidt de school ons voor op ons leven. Tegen de tijd dat we onze universiteit verlaten zijn vele technologieën verouderd en de kennisagenda’s veranderd. Dat stelt hoge eisen aan het curriculum en maakt hetleren belangrijker dan het leren of de kennis zelf. Hoe dit verder gaat? We zullen het over 20 jaar weten.